Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word bus

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(autobus);
🔗 Meerdere bussen raakten hierbij beschadigd.
(blik; blikje; trommel);
(trom; trommel)
(offerblok)
alms‐box
(armbus; offerblok)
alms‐box
(bus);
motor‐bus
;
🔗 De autobus zette zich schommelend in beweging.
(postbus)
🔗 Voor het huis staat een bushalte.
(kruit)
gunpowder
;
powder
🔗 Verder kwam hij niet, want op dat moment had de vlam het buskruit bereikt en er volgde een geweldige explosie, die over de vlakte galmde.
bus station
aŭtobusa stacidomo
(steekcontact; jak)
(bus)
ballot‐box
🔗 In Jemen gaat de bevolking dinsdag naar de stembus voor de verkiezing van een nieuwe president.
🔗 Op deze lijn kwam in 1928 als proef een trolleybus in dienst.

DutchEnglish
bus box; bus; bush; can; canister; club; coach; collecting‐box; container; drum; money‐box; poor‐box; tin
het klopt als een bus it is perfectly logical
het sluit als een bus it is perfectly logical
op de bus doen post
uit de bus komen result
armbus alms‐box
autobus bus; motor‐bus; coach
bibliobus mobile library
brievenbus letterbox; pillar‐box; postbox; posting‐box
buschauffeur busman; bus driver
busdienst bus service
bushalte bus‐stop
bushokje bus shelter
buskruit gunpowder; powder
buslichting collection
buslijn bus line; bus service
busreis bus trip
busstation coach station; bus station
collectebus money‐box; collecting‐box
ideeënbus suggestion box
kampeerbus camper; camper van
luchtbus airbus; air‐shuttle
melkbus churn; milk churn; milk can
motorbus motor‐bus
naafbus box; bush
peperbus pepper‐caster; pepperbox; pepperpot
schoolbus school‐bus
stadsbus metropolitan bus; city bus
stembus ballot‐box; poll
strooibus dredger; sprinkler; caster
theebus tea‐caddy; tea‐canister
trolleybus trolley bus; trolley coach; trackless tram; trackless trolley