Synoniemen: óverladen, verladen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfʋɛntələ(n)/ |
---|
Afbreking | af·wen·te·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) wentel af | (ik) wentelde af |
(jij) wentelt af | (jij) wentelde af |
(hij) wentelt af | (hij) wentelde af |
(wij) wentelen af | (wij) wentelden af |
(jullie) wentelen af | (jullie) wentelden af |
(gij) wentelt af | (gij) wenteldet af |
(zij) wentelen af | (zij) wentelden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afwentele | (dat ik) afwentelde |
(dat jij) afwentele | (dat jij) afwentelde |
(dat hij) afwentele | (dat hij) afwentelde |
(dat wij) afwentelen | (dat wij) afwentelden |
(dat jullie) afwentelen | (dat jullie) afwentelden |
(dat gij) afwentelet | (dat gij) afwenteldet |
(dat zij) afwentelen | (dat zij) afwentelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
wentel af | wentelt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afwentelend, afwentelende | (hebben) afgewenteld |