Informatie over het woord opschieten (Nederlands → Esperanto: progresi)

Synoniemen: veld winnen, vlotten, vooruitgaan, vorderen, vooruitgang boeken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpsxitə(n)/
Afbrekingop·schie·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schiet op(ik) schoot op
(jij) schiet op(jij) schoot op
(hij) schiet op(hij) schoot op
(wij) schieten op(wij) schoten op
(jullie) schieten op(jullie) schoten op
(gij) schiet op(gij) schoot op
(zij) schieten op(zij) schoten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opschiete(dat ik) opschote
(dat jij) opschiete(dat jij) opschote
(dat hij) opschiete(dat hij) opschote
(dat wij) opschieten(dat wij) opschoten
(dat jullie) opschieten(dat jullie) opschoten
(dat gij) opschietet(dat gij) opschotet
(dat zij) opschieten(dat zij) opschoten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schiet opschiet op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opschietend, opschietende(zijn) opgeschoten

Voorbeelden van gebruik

We schoten slecht op.
Vertel nu maar eens rustig je geboortedatum en je beroep, dan kan ik opschieten.
Zou hij sneller opschieten als hij overboord sprong en ging zwemmen?

Vertalingen

Afrikaansvorder
Catalaansprogressar
Duitsfortschreiten; Fortschritt machen; vorschreiten
Engelsprogress
Esperantoprogresi
Faeröersgera framstig; hava framgongd
Finsedistyä
Fransavancer; progresser
Papiamentsadelantá; progresá
Portugeesganhar terreno; progredir
Saterfriesfoudelsgunge
Spaansacrecentar; activar