Informatie over het woord stranden (Nederlands → Esperanto: malsukcesi)

Synoniemen: bakken, een buis krijgen, falen, misgaan, mislukken, sjezen, stralen, zakken, scheef gaan, spaak lopen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstrɑndə(n)/
Afbrekingstran·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) strand(ik) strandde
(jij) strandt(jij) strandde
(hij) strandt(hij) strandde
(wij) stranden(wij) strandden
(jullie) stranden(jullie) strandden
(gij) strandt(gij) stranddet
(zij) stranden(zij) strandden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) strande(dat ik) strandde
(dat jij) strande(dat jij) strandde
(dat hij) strande(dat hij) strandde
(dat wij) stranden(dat wij) strandden
(dat jullie) stranden(dat jullie) strandden
(dat gij) strandet(dat gij) stranddet
(dat zij) stranden(dat zij) strandden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
strandstrandt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
strandend, strandende(zijn) gestrand

Voorbeelden van gebruik

De Brexit‐deal is tot dusver drie keer gestrand in het lagerhuis.

Vertalingen

Duitsmißglücken; durchfallen
Engelsfail; miscarry; come unstuck
Engels (Oudengels)abreoþan
Esperantomalsukcesi
Faeröersmiseydnast
Maleisgagal
Nederduitsmislükken
Papiamentsfaya; frakasá
Portugeesmalograr‐se; sofrer um xeque; ter mau êxito
Swahili‐kosa
Westerlauwers Friesfale; feile; mislearje
Zweedsklicka