Synoniemen: eindigen, ophouden, uitgaan, uitraken, verlopen, ten einde lopen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑflopə(n)/ |
---|
Afbreking | af·lo·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(hij) afloopt | (hij) afliep |
(zij) aflopen | (zij) afliepen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat hij) aflope | (dat hij) afliepe |
(dat zij) aflopen | (dat zij) afliepen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aflopend, aflopende | (zijn) afgelopen |
Dit loopt slecht af.
Ik ben benieuwd hoe dit afloopt.
De zomer liep af, de herfst kwam terug.
Zo had het zeker wel kunnen aflopen, ja.
Natuurlijk kon dat niet goed aflopen.