Informatie over het woord afleiden (Nederlands → Esperanto: derivi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑflɛi̯də(n)/
Afbrekingaf·lei·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) leid af(ik) leidde af
(jij) leidt af(jij) leidde af
(hij) leidt af(hij) leidde af
(wij) leiden af(wij) leidden af
(jullie) leiden af(jullie) leidden af
(gij) leidt af(gij) leiddet af
(zij) leiden af(zij) leidden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afleide(dat ik) afleidde
(dat jij) afleide(dat jij) afleidde
(dat hij) afleide(dat hij) afleidde
(dat wij) afleiden(dat wij) afleidden
(dat jullie) afleiden(dat jullie) afleidden
(dat gij) afleidet(dat gij) afleiddet
(dat zij) afleiden(dat zij) afleidden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
leid afleidt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afleidend, afleidende(hebben) afgeleid

Vertalingen

Afrikaansaflei
Duitsableiten; herleiten; derivieren; abzweigen; shunten
Engelsderive
Esperantoderivi
Fransdériver
Hongaarsderivál; származtat
Italiaansderivare
Nederduitsafleiden
Papiamentsderivá
Portugeesderivar; fazer vir de
Saterfrieshäärleede; ouleede
Spaansderivar
Westerlauwers Friesôfliede; ôftaapje