Informatie over het woord aflopen (Nederlands → Esperanto: finiĝi)

Synoniemen: eindigen, ophouden, uitgaan, uitraken, verlopen, ten einde lopen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑflopə(n)/
Afbrekingaf·lo·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(hij) afloopt(hij) afliep
(zij) aflopen(zij) afliepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat hij) aflope(dat hij) afliepe
(dat zij) aflopen(dat zij) afliepen
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aflopend, aflopende(zijn) afgelopen

Voorbeelden van gebruik

Dit loopt slecht af.
Ik ben benieuwd hoe dit afloopt.
De zomer liep af, de herfst kwam terug.
Zo had het zeker wel kunnen aflopen, ja.
Natuurlijk kon dat niet goed aflopen.

Vertalingen

Afrikaanseindig
Deensebbe ud
Duitsenden; endigen; aufhören; zu Ende gehen; ein Ende nehmen; ablaufen; auslaufen
Engelsend; expire; finish
Esperantofiniĝi
Faeröersverða endaður
Fransfinir; prendre fin; se terminer
Maleisberakhir
Noorsutlope
Papiamentskaba
Portugeesacabar; terminar
Roemeensse sfârși
Saterfrieseendigje; eendje
Spaansexpirar; terminarse
Sranankaba
Thaisจบ; เสร็จ
Turksbitmek
Westerlauwers Friesbeteare
Zweedssluta