Information über das Wort noemen (Niederländisch → Esperanto: nomi)

WortartVerb
Aussprache/ˈnumə(n)/
Trennungnoe·men

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) noem(ik) noemde
(jij) noemt(jij) noemde
(hij) noemt(hij) noemde
(wij) noemen(wij) noemden
(jullie) noemen(jullie) noemden
(gij) noemt(gij) noemdet
(zij) noemen(zij) noemden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) noeme(dat ik) noemde
(dat jij) noeme(dat jij) noemde
(dat hij) noeme(dat hij) noemde
(dat wij) noemen(dat wij) noemden
(dat jullie) noemen(dat jullie) noemden
(dat gij) noemet(dat gij) noemdet
(dat zij) noemen(dat zij) noemden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
noemnoemt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
noemend, noemende(hebben) genoemd

Gebrauchsbeispiele

Het kind werd Jan genoemd en in Spijkenisse gedoopt.

Übersetzungen

Afrikaansnoem
Englischname
Esperantonomi
Niederdeutschnöämen