Informasie oor die woord passeren (Nederlands → Esperanto: preterveturi)

Sinonieme: inhalen, voorbijrijden, voorbijvaren, komen voorbijzetten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/pɑˈseːrə(n)/
Afbrekingpas·se·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) passeer(ik) passeerde
(jij) passeert(jij) passeerde
(hij) passeert(hij) passeerde
(wij) passeren(wij) passeerden
(jullie) passeren(jullie) passeerden
(gij) passeert(gij) passeerdet
(zij) passeren(zij) passeerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) passere(dat ik) passeerde
(dat jij) passere(dat jij) passeerde
(dat hij) passere(dat hij) passeerde
(dat wij) passeren(dat wij) passeerden
(dat jullie) passeren(dat jullie) passeerden
(dat gij) passeret(dat gij) passeerdet
(dat zij) passeren(dat zij) passeerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
passeerpasseert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
passerend, passerende(zijn) gepasseerd

Voorbeelde van gebruik

Ze passeerden boerderijen en witte kerkjes.
Jaren zouden voorbij kunnen gaan voor op deze plek een schip passeerde.

Vertalinge

Engelsovertake; pass
Esperantopreterveturi
Fransdépasser; doubler; passer
Portugees<viajar passando por diante de>
Spaansadelantar