Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord uitspreiden

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(ontvouwen; spreiden)
spread
;
spread out
(uitspreiden)
spread
(op; van; vanuit);
🔗 Hij liep snel het hotel uit.
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens); ; ;
🔗 Dat deed hij uit berekening.
(over; voort; weg; verwijderd);
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit.
;
🔗 De lampen waren uit.

NederlandsEngels
uitspreiden expand; fling out; spread; spread out; stretch; unfold; unfurl
zich uitspreiden expand; spread; unfold
spreiden even out; spread; stagger; disperse
uit done; for; forth; off; out; out of; over; through; in a spirit of; from; from among; in