Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord bedrijf

Engels/Nederlands
Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(beroep)
profession
;
occupation
;
vocation
(oorkonde; akte);
(onderneming)
enterprise
🔗 Een groot deel van de boekjes werd binnen bedrijven verspreid.
out of action
banking business
(bedrijfspand)
business building
(werkkapitaal)
working capital
in working order
funkcipreta
in working order
laborpreta
manager
🔗 De twee bedrijfsleiders komen me wel oprecht over.
trade and industry
entreprena aktivado
(industrie)
trade and industry
🔗 „Het bedrijfsleven roept steeds harder om duidelijkheid”, zegt Davies, „want met de Britse economie gaat het steeds slechter.”
(bedrijfsgebouw)
business building
🔗 In het noordoosten van de Verenigde Staten zitten als gevolg van een zware storm ongeveer 1,7 miljoen huizen en bedrijfspanden zonder stroom.
industrial branch
industria fako
husbandry
(bouwvak)
building trade
subsidiary company
;
subsidiary
suba entrepreno
🔗 Coca‐Cola schreef onder meer 393 miljoen dollar af op zijn dochterbedrijf in Venezuela.
parent company
(nutsvoorziening)
public utility
(krijg; oorlogvoering; oorlogvoeren)
warefare
;
telcom
telekomunikada kompanio
🔗 Sommige Nederlandse telecombedrijven brengen voor een gesprek dat een minuut en een seconde duurt twee minuten in rekening.

NederlandsEngels
bedrijf⇆ achievement; ⇆ act; ⇆ action; ⇆ business; ⇆ concern; ⇆ deed; ⇆ industry; ⇆ lawful occasions; ⇆ plant; ⇆ service; ⇆ trade; ⇆ undertaking; ⇆ working; ⇆ works
buiten bedrijf⇆ idle; ⇆ standing idle
buiten bedrijf stellen⇆ close down
in bedrijf⇆ in operation; ⇆ in full operation
in bedrijf stellen⇆ put into operation
midden‐ en kleinbedrijf⇆ small‐ and medium‐sized businesses
onder de bedrijven door⇆ in the meantime
assemblagebedrijf⇆ assembly plant
bankbedrijf⇆ banking; ⇆ banking business
bedrijfsarts⇆ company physician
bedrijfsauto⇆ commercial vehicle; ⇆ company car
bedrijfsbeëindiging⇆ cessation
bedrijfscorrespondentie⇆ company correspondence
bedrijfseconomie⇆ business economics
bedrijfsfeest⇆ company party
bedrijfsgebouw⇆ business building
bedrijfsinstallatie⇆ working plant
bedrijfskapitaal⇆ working capital
bedrijfsklaar⇆ in working order
bedrijfsleider⇆ works manager; ⇆ manager
bedrijfsleven⇆ economy; ⇆ industry; ⇆ trade and industry
bedrijfsopleiding⇆ in‐service training
bedrijfspand⇆ business building
bedrijfsresultaat⇆ operating results
bedrijfssluiting⇆ close down
bedrijfstak⇆ industry; ⇆ industrial branch
bedrijfsuitje⇆ company excursion
bedrijfsverzamelgebouw⇆ business complex
bedrijfsvoering⇆ conduct of business; ⇆ management
bedrijfswinst⇆ trading profit
bedrijfszeker⇆ reliable
boerenbedrijf⇆ farmery; ⇆ farming
bouwbedrijf⇆ building trade; ⇆ construction industry
continubedrijf⇆ continuous industry
dochterbedrijf⇆ subsidiary company; ⇆ subsidiary
energiebedrijf⇆ electricity company; ⇆ power company
expeditiebedrijf⇆ forwarding agency; ⇆ shipping agency
filiaalbedrijf⇆ chain; ⇆ chain‐store
gasbedrijf⇆ gas board; ⇆ gas company
grootbedrijf⇆ large‐scale industry
hotelbedrijf⇆ hotel trade; ⇆ hotel industry; ⇆ hotel business
kleermakersbedrijf⇆ tailoring
kleinbedrijf⇆ small‐scale industry
klussenbedrijf⇆ odd‐job company
levensmiddelenbedrijf⇆ grocer’s shop
moederbedrijf⇆ parent company
nutsbedrijf⇆ public utility; ⇆ utility
postorderbedrijf⇆ mail‐order business
schoonmaakbedrijf⇆ cleaners
slotbedrijf⇆ final act
staatsbedrijf⇆ government undertaking
toeleveringsbedrijf⇆ subcontractor; ⇆ ancillary supplier
transportbedrijf⇆ transport company; ⇆ transport agency
verhuurbedrijf⇆ leasing company
vervoerbedrijf⇆ transport company