English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word wit

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(humour; mood);
(fool; ass; clod; nit); ; ; ; ;
schaapskop
;
stomkop
; ; ;
🔗 It is not flattering to be taken for a lackwit!
(beguile; get the better of)
te slim af zijn
;
superruzi
🔗 “Ah, Kandive,” he fretted, “you have outwitted me.”
unwitting
(ignorant; innocent)
(foresight; prudence; reason; sense; common sense);
gezond verstand
; ;
🔗 I’m an old fool, and losing my wits.
(lively); ;
snedig
(humorous)

EnglishDutch
wit geest; geestigheid; vernuft; verstand
be at one’s wit’s end met de handen in het haar zitten; ten einde raad zijn; zich geen raad meer weten
be frightened out of one’s wits zich doodschrikken; zich het apezuur schrikken; zich het mikmak schrikken
flash of wit geestige inval
lose one’s wits het verstand verliezen; zijn verstand verliezen
mother wit gezond verstand
rapier wit bijtende humor
readiness of wit gevatheid
ready wit gevatheid; slagvaardigheid
scare one’s wits out zich de pokken schrikken
to wit namelijk
dull‐witted traag van begrip
halfwitted halfwijs; idioot; niet goed bij zijn hoofd; zwakzinnig
keen‐witted scherp; scherpzinnig
nimble‐witted vlug van begrip
outwit te slim af zijn; verschalken
quick‐witted bijdehand; gevat; slagvaardig; vlug; vlug van begrip
ready‐witted gevat; intelligent; slagvaardig
sharp‐witted scherpzinnig
thick‐witted bot; stom
unwitting onbewust; onwetend; van niets wetend
witty aardig; geestig; geestrijk; gevat; snedig