English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word stem

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
stem
(stalk)
;
stem
(trunk; bole; log; tree‐trunk)
;
stem
voorsteven
stem
(come; derive; originate; result; spring)
deveni
stem
(halt; stop; end; hold; obstruct; stay; stall; arrest)
; ;
stem
(root; radix)
stem
(barrel; pipe; tube)
stem
(blade; stalk)
stem
(base; basis; footing; ground; platform)
;
stem
(bar; obstruct; dam; exclude; block)
; ; ; ; ;
stem
(brake)
;
🔗 The men did not even talk, peering silently into their ale or tapping pipe‐stems against their teeth in impatience, as they waited for Tam and Bran to join them.

EnglishDutch
stem afstammen; boeg; boomstam; dempen; een dam opwerpen tegen; indammen; ingaan tegen; keren; schacht; schaft; stam; stamwoord; steel; stelpen; stengel; steven; strippen; stuiten; tegenhouden; voorsteven; woordstam
brain stem hersenstam
from stem to stern van voor tot achter
stem from afstammen van; stammen van; voortspruiten uit
stem ginger stemgember
pipe‐stem pijpesteel