English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word possess

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(own; be possessed of; be in possession of)
🔗 Spare her, and you may have all I possess, and I serve you my lifetime!
dispossess
(evict; appropriate)
possession
(property)
; ; ;
possession
(ownership)

EnglishDutch
possess beheersen; bezielen; bezitten; hebben
possess oneself zich beheersen
possess oneself of bemachtigen; in bezit nemen; zich meester maken van
dispossess beroven; onteigenen; uit het bezit stoten
possessed bezeten
possession bezetenheid; bezit; bezitting; eigendom; goed
prepossess beïnvloeden; een gunstige indruk maken op; innemen
repossess terugnemen; weer in bezit nemen; weer in bezit stellen