Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word bezeten

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(gek); ; ;
nuts
;
barmy
;
lunatic
; ; ;
bonkers
(gek; krankzinnige; zot; gekkerd; waanzinnige)
lunatic
; ;
nut‐case
;
nutter
🔗 Toen bracht men een bezetene tot hem, die blind en stom was.
(erop nahouden; in het bezit zijn van; in eigendom hebben); ;
🔗 Hoeveel patronen bezitten we eigenlijk?
proprieti

DutchEnglish
bezeten demoniac; hipped; obsessed; obsessional; obsessive; possessed
bezeten van obsessed by
bezetene one possessed
bezitten be possessed of; have; own; possess; hold