English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word pleasure

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
pleasure
(appeal)
; ;
welbehagen
;
(fun); ; ;
🔗 Still, please allow me the simple pleasure of your company.
pleasure
(amusing; entertaining; funny; enjoyable; fun)
; ; ; ;
pleasure
(amusement; fun)
pleasure
(amusement; fun)
at pleasure
(at choice; at will)
naar verkiezing
laŭ deziro
sexual pleasure
(lust)
; ;
wellust
(discontent; discontentedness; dissatisfaction; disaffection)
🔗 Of course, this happened much to the Kremlin’s displeasure.
pleasurable
plezuriga

EnglishDutch
pleasure behagen; believen; blieven; geneugte; genoegen; genot; goedvinden; lust; plezier; pret; vermaak; welbehagen; welgevallen
according to their own sweet will and pleasure naar eigen goeddunken
according to their own will and pleasure naar eigen goeddunken
afford pleasure genot verschaffen
anticipatory pleasure voorpret
at pleasure naar believen; naar verkiezing
at the pleasure naar eigen goeddunken; naar verkiezing
be a pleasure to plezier doen
derive pleasure from plezier hebben van
derive pleasure from something plezier van iets hebben
during the King’s pleasure zo lang het de koning behaagt
find pleasure in behagen scheppen in; plezier hebben in; plezier vinden in; vermaak scheppen in
for pleasure voor zijn genoegen; voor zijn plezier
have pleasure in het genoegen hebben te
it is our pleasure to het heeft ons behaagd te
it’s a pleasure! niet te danken!
it was a pleasure! graag gedaan!; niet te danken!
malicious pleasure leedvermaak
my pleasure! graag gedaan!; niet te danken!
pleasure boat plezierboot
pleasure craft pleziervaartuig
pleasure grounds plantsoen; pretpark
pleasure seeker genotzoeker
pleasure steamer plezierboot
pleasure trip plezierreis; pleziertochtje; snoepreisje
pleasure yacht plezierjacht
reading pleasure leesplezier
sexual pleasure seksgenot
spoil somebody’s pleasure in iemand de lust benemen om
take a pleasure in behagen scheppen in; genoegen scheppen in; genoegen vinden in; plezier hebben in; plezier vinden in; vermaak scheppen in; zich verlustigen in
take one’s pleasure zich vermaken
take pleasure in aardigheid hebben in; behagen scheppen in; genoegen scheppen in; genoegen vinden in; plezier hebben in; plezier vinden in; vermaak scheppen in; zich verlustigen in
with pleasure gaarne; graag; met genoegen; met plezier
displeasure mishagen; misnoegdheid; misnoegen; ongenoegen; onlust; onlustgevoel; ontstemming
pleasurable aangenaam; genoeglijk; prettig
pleasure‐drive plezierrit
pleasure‐ground lusthof; lustoord; park; warande
pleasure‐lover genotzoeker
pleasure‐loving genotziek
pleasure‐seeking genotzuchtig