English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word name‐board

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(clutch; grip; cling to; get caught on)
alkroĉiĝi al
(wainscot)
lignogarni
(plank)
(executive; administration)
(directorate)
(tread; walk; walk upon);
(directorate)
(board table)
estrara tablo
(administration; management);
(appellation; denomination)
🔗 Names coming from people are limited to the deceased.
(call; dub; term)
(fame; renown; kudos; repute); ; ;
🔗 It was Dalrymple who named the strait after Torres.
(call)
;
;
🔗 There are so many that I can’t name them all.

EnglishDutch
name‐board naambord
board aan boord gaan; aan boord gaan van; aanklampen; beplanken; beschieten; bestuur; bestuurstafel; boord; bord; bordje; bordpapier; college; commissie; deel; departement; directie; dis; enteren; in de kost doen; in de kost hebben; in de kost nemen; in de kost zijn; instappen; karton; kost; kostgeld; met planken beschieten; ministerie; plank; raad; schap; stappen in; tafel
name benaming; benoemen; dopen; naam; noemen; opnoemen; reputatie