English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word foul

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(nasty; gross; lousy; low; lowlife; sleazy)
(fault; evil); ;
(nasty; squalid)
🔗 She sprang for her sword, but a buffet sent her to the foul floor.
foul weather
(rotten weather; lousy weather; nasty weather)
; ;
;
implikita

EnglishDutch
foul bedorven; besmetten; bevuilen; bezoedelen; botsen; een overtreding begaan; een overtreding begaan tegen; gemeen; grof; in de war maken; in de war raken; in het ongerede brengen; laag; onaangenaam; oneerlijk; onklaar; onklaar doen lopen; onklaar lopen; onrein; overtreding; slecht; smerig; snood; vals; verontreinigen; verstoppen; vies; vuil
by fair means or foul eerlijk of oneerlijk
by fair means or foul means eerlijk of oneerlijk; op eerlijke of oneerlijke wijze
cry foul protesteren
fall foul of aanvallen; in aanvaring komen met; in botsing komen met; te lijf gaan
foul air bedorven lucht
foul copy klad
foul day rotdag
foul language gemene taal
foul one’s own nest zijn eigen nest bevuilen
foul play boze opzet; gemeen spel; moord; vals spel
foul temper driftig karakter
foul weather slecht weer; zwaar weer
foul wind tegenwind
get fouled aangroeien
it’s an ill bird that fouls its own nest wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht
professional foul opzettelijke overtreding
fouled onklaar
foully op een gemene manier; op een lage manier; op een vuile manier; op schandelijke wijze
foul‐mouthed vuil in de mond; vulgair
foulness gemeenheid; smerigheid; vuilheid