English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word fail
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(flop) | schipbreuk lijden | |
(die away; die out; go extinct; become extinct) | ; ; ; | |
(miscarry; come unstuck) | ; ; ; | |
🔗 You have failed me for the last time, admiral. | ||
(neglect; omit) | ne fari | |
(decline; recede) | ; | malprosperi |
(neglect) | ||
fail to appear | achterwege blijven | ne okazi |
without fail (definitely; necessarily) | ; ; ; ; ; | |
without fail | zonder mankeren | senmanke |
failed | fiaska | |
failure (bankruptcy) | ; ; | |
failure (flop; débâcle) | ||
failure (decay; adversity) | ; ; | |
(fiasco; flop) | ; ; | |
🔗 Trump doesn’t look back on the past six months as a failure on his part. |
English | Dutch |
---|---|
fail | ⇆ achteruitgaan; ⇆ afgewezen worden; ⇆ bakken; ⇆ begeven; ⇆ de mist in gaan; ⇆ duperen; ⇆ echec; ⇆ failleren; ⇆ failliet gaan; ⇆ falen; ⇆ geen resultaat hebben; ⇆ geen succes hebben; ⇆ het laten afweten; ⇆ in de steek laten; ⇆ in gebreke blijven; ⇆ laten zakken; ⇆ mankeren; ⇆ minder worden; ⇆ mislopen; ⇆ mislukken; ⇆ nalaten; ⇆ niet kunnen; ⇆ niet uitkomen; ⇆ niet verder kunnen; ⇆ ontbreken; ⇆ onvoldoende; ⇆ schipbreuk lijden; ⇆ te kort schieten; ⇆ teleurstellen; ⇆ uitgaan; ⇆ uitvallen; ⇆ verzuimen; ⇆ zakken; ⇆ zakken voor |
fail in one’s duty | ⇆ zijn plicht verzaken |
fail of | ⇆ niet bereiken |
fail signally | ⇆ het glansrijk afleggen |
fail to | ⇆ er niet in slagen om |
fail to appear | ⇆ achterwege blijven |
his strength begins to fail him | ⇆ zijn krachten begeven hem |
it never fails to amuse me when | ⇆ ik ben altijd weer verbaasd als |
without fail | ⇆ zeker; ⇆ zonder mankeren |
with this the matter will stand or fail | ⇆ hiermee staat of valt de zaak |
words fail me | ⇆ ik ben sprakeloos |
failing | ⇆ bij ontstentenis van; ⇆ fout; ⇆ gebrek; ⇆ tekortkoming; ⇆ zwak |
failure | ⇆ afgang; ⇆ bankroet; ⇆ defect; ⇆ echec; ⇆ failliet; ⇆ faillissement; ⇆ fiasco; ⇆ fout; ⇆ gebrek; ⇆ hartstilstand; ⇆ mislukkeling; ⇆ mislukking; ⇆ nalatigheid; ⇆ onvermogen; ⇆ storing; ⇆ uitvallen; ⇆ verzuim |