Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word ontbreken

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
be absent
;
be missing
(mankeren)
be lacking
;
be missing
🔗 Jammer genoeg ontbraken de details.
refract
refrakti
(dóórbreken; stukbreken; verbreken);
🔗 Hij brak de stok in tweeën en gooide de stukken op het vuur.
(afbreken; knappen; stukgaan);
🔗 De deur brak in stukken.
(breuk)
(breuk; fractuur; verbreking);
breaking
refract
refraktiĝi
🔗 We zouden niet willen dat u een been brak.
(vermist)
missing
;
wanting
mankanta

DutchEnglish
ontbreken absence; be absent; be lacking; be missing; be wanting; fail
dat ontbreekt er nog maar aan that’s the last straw
het ontbreekt hem aan … he lacks …; he is wanting in …; he is lacking in …
breken smash; smash up; break; break up; breakage; burst; crack; craze; cushion; fracture; knap; part; pry; refract; rupture; sever
ontbrekend defective; lacking; missing; wanting