English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word extension

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
extension
(suffix)
;
suffix
extension
(addendum; addition; additive; appendix; attachment; appendage; accession)
;
toegift
extension
(expanse; expansion; stretch; sweep)
extension
(expansion; extend; spread; span; purview)
extension
aneksa konstruaĵo
extension
(allonge)
🔗 Therefore the longer extension is now clearly on the table.
🔗 And that will result in extending the transition period.
(renew)
pluvalidigi
(run; expand; range; reach; stretch; spread)
(expansion; extension; spread; span; purview)
(lay out; spread; spread out; spread‐eagle); ;

EnglishDutch
extension aanbouw; aanzetstuk; bepaling; neventoestel; omvang; rekking; strekking; toestel; toestelnummer; uitbouw; uitbreiding; uitgebreidheid; uitleg; uitloop; uitrekking; uitstrekking; verlengde; verlenging; verlengstuk
extension apparatus rekverband
extension bandage rekverband
extension cable verlengkabel
extension cord verlengsnoer
extension course deeltijdstudie
extension instrument neventoestel
extension ladder Magirusladder; schuifladder
extension lead verlengsnoer
extension of leave verlofsverlenging
extension piece aanzetstuk; verlengstuk
extension table schuiftafel; uitschuiftafel; uittrektafel
travel extensively veel reizen
extend doen toekomen; dóórtrekken; groter maken; langer maken; reiken; rekken; strekken; te beurt doen vallen; toesteken; tot het uiterste belasten; uitbouwen; uitbreiden; uitleggen; uitrekken; uitspannen; uitsteken; uitstrekken; uitzetten; verlenen; verlengen; zich uitbreiden; zich uitstrekken; zich uitzetten; zich verspreiden