English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word comer

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(derive; originate; result; stem; spring);
het gevolg zijn van
; ; ;
deveni
🔗 I came to be alone.
(advance; approach; come on; accost);
gaan naar
; ; ;
;
🔗 I’ve come to live with you.
🔗 But spring did not come, you say?
newcomer
🔗 On Sunday Ukrainians overwhelmingly threw their support behind a political newcomer, actor and comedian Volodymyr Zelensʹkyj, to become the country’s next president.

EnglishDutch
comer aangekomene; bezoeker; deelnemer; gegadigde; veelbelovend iemand
all comers iedereen
comers and goers de gaande en komende man
last comer hekkesluiter
the first comer de eerste de beste
come aanbreken; aankomen; aanstaande; er bijkomen; klaarkomen; kom op; komaan; komen; komen opzetten; kop op; opkomen; uitkomen; verschijnen; worden; óverkomen
newcomer aankomeling; nieuweling; nieuwkomer