English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word certificate

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
certificate
(testimony; certification; evidence; reference)
certificate
(diploma; degree)
; ;
certificate
(document; paper; deed; warrant)
certificate of good character
bewijs van goed gedrag
leaving certificate
(high‐school diploma; graduation diploma)

EnglishDutch
certificate akte; attest; attestatie; bewijs; brevet; certificaat; diploma; diplomeren; getuigschrift; mantel; reçu; uittreksel; verklaring
audit certificate accountantsverklaring
auditor’s certificate accountantsverklaring
certificate of aptitude bekwaamheidsgetuigschrift
certificate of baptism doopakte; doopceel
certificate of good character bewijs van goed gedrag
certificate of good conduct bewijs van goed gedrag
certificate of membership bewijs van lidmaatschap
certificate of nationality nationaliteitsbewijs
certificate of origin bewijs van herkomst; bewijs van oorsprong; certificaat van oorsprong
death certificate akte van overlijden; doodsakte; overlijdensakte
discharge certificate ontslagbriefje
employer’s certificate werkgeversverklaring
final certificate einddiploma
flying certificate vliegbrevet
headmaster’s certificate hoofdakte
health certificate gezondheidsattest; gezondheidscertificaat
marriage certificate trouwakte
registration certificate kentekenbewijs
saving certificate spaarbrief
scrip certificate voorlopig aandeel
share certificate certificaat van aandeel
swimming certificate zwemdiploma
teacher’s certificate onderwijzersakte
birth‐certificate geboorteakte; geboortebewijs