English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word bark

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(tree‐bark)
🔗 The bark is collected from wild or cultivated trees, seven years old or more, and must be allowed to mature for a year before being used medicinally.
(bay)
bojegi
🔗 He ran about the room, now here, now there, barking loudly.
(give tongue)
(husk; peel; shell; hull; skin);
bark at
(bay at)
bojminaci
bark at
(mouth)
diri bruske
cramp bark
(guelder‐rose; cranberry bush)
Gelderse roos
elm bark beetle
ulma skolito
oak bark
kverkŝelo
(tout)
barque
;
(bark)

EnglishDutch
bark aanslaan; afschillen; bassen; bast; blaffen; boombast; boomschors; geblaf; kina; ontschorsen; ontvellen; run; schaven; schil; schillen; schors
bark at aanblaffen; aankeffen; afblaffen; blaffen tegen
bark up the wrong tree op het verkeerde spoor zijn
be barking up the wrong tree aan het verkeerde adres zijn; het mis hebben
cramp bark Gelderse roos
elm bark beetle iepespintkever
his bark his worse than his bite blaffende honden bijten niet
Jesuit’s bark kinabast
linden bark lindebast
oak bark eikeschors
Peruvian bark kinabast
barker blaffer; klantenlokker; standwerker; stoepier
barking geblaf
barque bark; schuit
tree‐bark boomschors