English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word authority

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 It was so comprehensive and accurate that it quickly became the final authority on all questions of correct usage.
;
(authoritative source; court; agency; body; instance)
;
;
(dictatorial; domineering; imperious; magisterial)
gewend te bevelen
(autocratic)
🔗 For an authoritarian leader obsessed with stability, Hong Kong may now feel more like home than ever.
authoritative

EnglishDutch
authority aanzien; autoriteit; bewijsplaats; gezag; gezagdrager; gezagsdrager; instantie; invloed; macht; machtiging; openbaar lichaam; overheid; overheidspersoon; zegsman
by authority van staatswege
crisis of authority gezagscrisis
from good authority uit goede bron; van goeder hand
general authority volmacht
government authority overheidsinstelling
local authority plaatselijke overheid
on good authority uit goede bron; van bevoegde zijde; van goeder hand
on high authority van hogerhand
on one ’s own authority op eigen gezag
paternal authority vaderlijke macht
polder authority heemraad; heemraadschap
authoritarian autoritair
authoritative autoritair; gezaghebbend; officieel