Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word thuis

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
at home
🔗 Doen ze dat thuis ook?
(tehuis)
🔗 Het was het grootste deel van haar leven haar thuis geweest, maar dat was voorbij.
(huiswaarts; naar huis)
🔗 Het paard bracht haar thuis.
oost west, thuis best
home sweet home
ĉie estas varme, sed hejme pli ĉarme
feel at home
senti sin hejme
🔗 Ik hoop dat u zich er thuis voelt.
(identificeren)
🔗 Zoals gewoonlijk kon Reith niet thuisbrengen wat hij at, en stelde er geen prijs op het te weten.
homeland
🔗 Rusland verwacht dat in de loop van zondag nog meer mensen terug zullen keren naar hun thuisland.
home planet
hejmplanedo
🔗 Op die manier is je thuisplaneet niet te achterhalen.
(terugreis)
🔗 Ze wachtten niet langer maar gingen direct naar de helikopter om de thuisreis te aanvaarden.

DutchEnglish
thuis at home; fireside; home; home ground; in
goed thuis in zijn be at home on; be at home with
handen thuis! hands off!
niet thuis geven not be at home to visitors
oost west, thuis best east, west, home’s best; home is home, be it ever so homely; home is home, be it never so homely
thuis raken in find one’s way into
thuis zijn be at home; be in
zich niet thuis voelen feel strange
zich thuis gaan voelen put down roots
zich thuis voelen feel at home
zijn trekken thuis krijgen have one’s chickens come home to roost
thuisbankieren home banking
thuisbezorgen send to somebody’s home
thuisblijven stay in; stop at home; stop in; stay at home
thuisbrengen identify; place; see home
thuisclub home team; home side
thuisfluiter home referee
thuisfront home front
thuishaven home port
thuishouden keep at home; keep in; keep indoors
thuiskomen come home; get home
thuiskomst home‐coming; return
thuiskrijgen get home; get delivered
thuislading return cargo; homeward cargo
thuisland homeland; home country
thuislaten leave at home
thuisplaneet home planet
thuisreis homeward journey; journey home; homeward passage; voyage home
thuisverpleging home nursing
thuisvlucht flight home
thuiswedstrijd home game; home match
thuiswerk cottage industry
thuiswerker outworker; home‐worker
thuiszorg home care