Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word snoeren

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
snoeren	string	ŝnuri
de mond snoeren	hush ; shush ; silence ; quiet	silentigi
🔗 De rechter snoerde hem de mond.
snoer	line	hokŝnuro
snoer (halssnoer)	necklace	koliero
snoer (koord; lijn; touw)	cord ; rope ; string ; line	ŝnuro

Dutch	English
snoeren	⇆ lace; ⇆ string; ⇆ tie
de mond snoeren	⇆ gag; ⇆ muzzle; ⇆ squash; ⇆ shut up
iemand de mond snoeren	⇆ stop somebody’s mouth; ⇆ silence somebody
insnoeren	⇆ constrict
samensnoeren	⇆ tie together; ⇆ lace together; ⇆ choke; ⇆ stifle
snoer	⇆ band; ⇆ chaplet; ⇆ cord; ⇆ flex; ⇆ line; ⇆ string; ⇆ rope