English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word lace

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
lace
lace
veter
laĉi
bishop’s lace
(wild carrot; bird’s nest)
wilde peen
queen Anne’s lace
(wild carrot; bird’s nest; bishop’s lace)
wilde peen
shoe‐lace
schoenveter

EnglishDutch
lace galon; galonneren; kant; kanten; met kant versieren; passement; rijgen; rijgsnoer; snoeren; vastrijgen; veter; vitrage; zich inrijgen
bishop’s lace wilde peen
bobbin lace kloskant
Brussels lace Brussels kant
lace border kantkraag
lace curtain vitrage
lace in zich inrijgen
lace insertion entre‐deux
lace into somebody iemand afrossen
lace man kantwerker
lace shop kantwinkel
lace stitch kantsteek
lace together samensnoeren
lace up vastrijgen
lace woman kantwerkster
queen Anne’s lace wilde peen
lace‐bobbin kantklos
lace‐boot rijglaars; rijgschoen
lace‐cushion kantkussen
lace‐maker kantwerkster
lace‐shoe rijgschoen
lacewing gaasvlieg
lace‐work kantwerk
lacing afranseling; boordsel; ransel; scheutje sterke drank; veter
lacy als van kant; kanten
needle‐lace naaldkant
shoe‐lace rijgsnoer; schoenveter; veter
stay‐lace veter
unlace losrijgen