Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word schitteren
| Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
| (flikkeren; vonken schieten) | flare | |
🔗 Ver weg zag ik aan de horizon een rivier schitteren. | ||
| (briljant; fonkelend; glanzend; lumineus) | ; ; shining | |
🔗 Het is een schitterend huis van zilver en glas en kostbare zwarte houtsoorten. | ||
| (heerlijkheid; glans; pracht) | sheen ; ; radiance ; | |
🔗 De gele gelaatskleur was nu zo spookachtig en de schittering der ogen zo onnatuurlijk dat ik ervan schrok. | ||
| (domineren; overheersen) | ; predominate | superregi |
| Dutch | English |
|---|---|
| schitteren | ⇆ blaze; ⇆ brighten; ⇆ coruscate; ⇆ flame; ⇆ flare; ⇆ flash; ⇆ glance; ⇆ glare; ⇆ glister; ⇆ glitter; ⇆ scintillate; ⇆ shine; ⇆ sparkle; ⇆ twinkle |
| schitteren door afwezigheid | ⇆ be conspicuous by one’s absence |
| schitteren van | ⇆ shine with |
| geschitter | ⇆ glitter; ⇆ glittering |
| schitterend | ⇆ alight; ⇆ bright; ⇆ brilliant; ⇆ dazzling; ⇆ effulgent; ⇆ fulgent; ⇆ fulgid; ⇆ gallant; ⇆ gemmy; ⇆ glaring; ⇆ gorgeous; ⇆ gorgeously; ⇆ iridescent; ⇆ lucid; ⇆ lustrous; ⇆ orient; ⇆ radiant; ⇆ refulgent; ⇆ resplendent; ⇆ splendid; ⇆ shining; ⇆ signal; ⇆ signally; ⇆ splendidly; ⇆ glorious |
| schittering | ⇆ brightness; ⇆ brilliance; ⇆ fulgency; ⇆ fulguration; ⇆ glare; ⇆ glister; ⇆ glitter; ⇆ lucency; ⇆ lustre; ⇆ radiance; ⇆ radiancy; ⇆ éclat; ⇆ sparkle; ⇆ splendour; ⇆ scintillation; ⇆ sheen; ⇆ glittering; ⇆ sparkling |