Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word ploeg

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(equipe; team)
(team)
🔗 Ik had een veel grotere ploeg verwacht.
night‐shift
nokta skipo
🔗 Niemand had de nachtploeg verteld dat er bezoekers konden komen.
(beploegen; omploegen)
ploughshare
(ploeg; team)
🔗 Wat is er mis met de werkploeg?

DutchEnglish
ploeg batch; crew; gang; outfit; party; plough; set; shift; side; squad; team
de hand aan de ploeg slaan put one’s hand to the plough
dagploeg day shift
diepploeg trench‐plough
estafetteploeg relay team
knokploeg strong‐arm squad; gang of strong boys
nachtploeg night‐shift
ploegbaas captain; foreman; gaffer; ganger; overman
ploegen groove; plough; till
ploegenachtervolging team pursuit
ploegendienst shift work; shift
ploegenklassement team holdings
ploegenstelsel shift system
ploegentijdrit team time‐trial
ploeggenoot team‐mate
ploegijzer plough‐iron; coulter
ploegkouter coulter; plough‐iron
ploegland tillage; tilth; ploughland
ploegleider team manager
ploegos plough‐ox
ploegpaard plough horse
ploegschaar ploughshare; share
ploegstaart plough‐tail
reddingsploeg rescue team
sneeuwploeg snow‐plough