Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word kleed

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(karpet; tapijt; vloerkleed)
🔗 Op tafel lag een kleed in bruin, zwart en wit.
(gewaad; kleding)
🔗 Ze lag daar inderdaad, met een kleed over haar benen.
christening‐robe
;
chrisom
(aankleden); ;
attire
vesti
(lijkwade; doodskleed)
winding‐sheet
(karpet; kleed; tapijt)
🔗 Het vloerkleed werd weer recht getrokken en de tafel op zijn plaats gezet.

DutchEnglish
kleed carpet; dress; garb; garment; gown; habit; investiture; livery; raiment; robe; shroud; table‐cover; vesture
vast kleed fitted carpet
boetekleed hair‐shirt; haircloth; penitential robe
dekkleed casing; pall; cover
doopkleed chrisom; christening‐robe
gebedskleed praying‐carpet; prayer‐rug
kleden accoutre; attire; dress; dressing; enrobe; garb; get up; gown; invest; robe; tire; clothe; be becoming; vesture
klederdracht costume
kleedje rug; table‐centre; child’s dress
lijkkleed pall; shroud; winding‐sheet
pelgrimskleed pilgrim’s garb
rijkleed habit
rouwkleed mourning‐dress
staatsiekleed robes of state; court dress
tafelkleed table‐cloth; spread; table‐cover
teerkleed tarpaulin
treurkleed mourning‐dress
trouwkleed wedding dress
vederkleed plumage
verenkleed plumage
vloerkleed carpet
wandkleed arras; tapestry
weduwenkleed weeds