Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word contact

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(aanraking)
(voeling)
contact
;
🔗 Ze hadden geen contact met de buitenwereld en wilden dat ook niet.
contact hebben met
;
contact maken met
;
(contact opnemen)
contact
;
🔗 Neem dan contact op met uw bank.
(steekcontact; jak)
plug‐socket
(stopcontact)
socket
(contact opnemen; contact opnemen met; benaderen)
contact
; ;
contact lens
🔗 Als u contactlenzen draagt, haal deze uit uw ogen.
contactman
;
contact person
(aanrakingspunt)
point of contact
(contactsleuteltje)
ignition key
(contactsleutel)
ignition key
(contactdoos)
socket
🔗 De stekker van het snoer zat in een stopcontact op de vloer.

DutchEnglish
contact contact; touch
contact hebben met be in contact with; be in touch with
contact maken met make contact with; contact
contact onderhouden met keep in touch with
contact opnemen met get in touch with; contact
contact zoeken met seek contact with
in contact brengen met put on to
contactadvertentie personal; personal ad; personal advertisement
contactafdruk contact print
contactdoos socket; plug; outlet
contactdraad contact wire
contactlens contact lens
contactman contact; contactman
contactpersoon contact
contactrol trolley
contactsleuteltje ignition key
contactslot ignition lock
stopcontact plug‐connection; point; power‐point; socket