English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word personal

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
🔗 It is really a matter of personal style.
personal
(own; proper; very)
personal
(intimate; inmost; innermost; cosy)
personal
(confidential; sensitive)
; ;
(private)
privé‐
🔗 Responding to reports, Pence said his use of a personal email was in compliance with Indiana law and that there was “no comparison” between what he and what Clinton did.
personal
personal
nepersona
🔗 Esperanto verbs referring to the weather are impersonal.
(personage; personality);
🔗 But then he became a different person.
person
(chap; fellow; guy)
personality
(character)
; ; ;
personality
personality
(dignitary; personage; VIP)
een groot man
; ;
topfiguur
;
topfunctionaris
;
personality
(celebrity)
;
beroemd persoon
personality
(person; personage)
;
personally
al … mem
personally
propre

EnglishDutch
personalbeledigend; contactadvertentie; eigen; intiem; personeel; persoonlijk; persoonsgebonden; privé‐; privé
become personalbeledigend worden
get personalbeledigend worden
personal adcontactadvertentie
personal advertisementcontactadvertentie
personal allowancebelastingvrije voet
personal calltelefoongesprek met voorbericht
personal columnfamilieberichten
personal computerPC; personal computer
personal descriptionpersoonsbeschrijving
personal detailspersonalia
personal effectspersoonlijke bezittingen
personal estateboedel; roerend goed
personal matterprivé‐aangelegenheid
personal ornamentlijfsieraad
personal pronounpersoonlijk voornaamwoord
personal propertyroerend goed; tilbare have
personal secretaryprivé‐secretaresse
personal taxpersonele belasting
personal useprivégebruik
impersonalniet persoonlijk; onpersoonlijk
personfiguur; mens; personage; persoon; rechtspersoon; sujet
personalityidentiteit; personaliteit; persoonlijkheid
personalizeverpersoonlijken
personallyhoogstpersoonlijk; ik voor mij; in eigen persoon; in persoon; persoonlijk; wat mij betreft