Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word boodschap

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(opdracht; opdrachtgeving)
(bericht)
errand
;
🔗 Hoe kreeg ze zijn boodschappen?
(winkelen)
🔗 Ik ga toch ook boodschappen doen in de supermarkt?
een grote boodschap doen
(drijten; kakken; ontlasting hebben; poepen; schijten)
defecate
;
groceries
🔗 Zonder Brexit‐deal worden boodschappen voor de Britse consument duurder.
butikuma mansako
shopping cart
butikuma ĉareto

DutchEnglish
boodschap errand; message; purchase
boodschappen aannemen take messages
boodschappen doen run errands; shop; do one’s shopping; be shopping
de boodschap brengen dat bring word that
een blijde boodschap good news
een boodschap achterlaten leave word
een boodschap achterlaten bij leave word with
een boodschap laten doen send on an errand
een boodschap sturen send word
een grote boodschap doen do number two
een kleine boodschap doen do number one
grote boodschap number two
boodschappen groceries; shopping; bring word; announce
boodschappenjongen messenger; errand‐boy
boodschappenlijst shopping‐list
boodschappenmand shopping basket
boodschappennet string bag
boodschappentas shopping‐bag
Maria‐boodschap Annunciation; Annunciation Day; Lady Day