English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word wax

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(polish; blacking; nugget)
schoencrème
;
schoensmeer
in de was zetten
;
met was inwrijven
vaksi
(polish);
schoenen poetsen
(grow);
🔗 A wisp of white appeared and waxed to a pillar of boiling black smoke.
candle wax
paraffin wax
(paraffin)
polishing wax
; ;
wrijfwas
wax begonia
;
wax cluster
(eastern teaberry; checkerberry; boxberry; American wintergreen; deerberry)
wax‐cloth
(oilcloth)
waxwork
wassen beeld
(waxen)
wasachtig
🔗 The shoots are green, often with a whitish to pink or violet waxy coating when young.

EnglishDutch
wax harsen; in de was zetten; lak; met was bestrijken; met was inwrijven; oorsmeer; pek; toenemen; was; wassen; woede; woedeaanval
candle wax kaarsvet
cobbler’s wax pek
he was in a wax hij was hels
in a terrible wax erg nijdig; razend
modelling wax boetseerwas
paraffin wax paraffine
wax and wane wassen en afnemen
wax begonia waterbegonia; zaaibegonia
wax cluster bergthee
wax figure wassen beeld
wax light waskaars; waslicht
wax paper waspapier
beeswax bijenwas; boenen; boenwas; cireren; was
ear‐wax oorsmeer; oorwas
grafting‐wax entwas
sealing‐wax zegellak
ski‐wax skiwas
wax‐chandler waskaarsenmaker
wax‐cloth wasdoek
wax‐coloured waskleurig
wax‐match waslucifer
waxwork in was uitgevoerd boetseerwerk
waxy glazig; wasachtig; woedend