Informatie over het woord vrezen (Nederlands → Esperanto: timi)

Synoniemen: bang zijn, bang zijn voor, duchten, schromen, terugschrikken voor, vrees koesteren voor, ’m knijpen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvrezə(n)/
Afbrekingvre·zen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vrees(ik) vreesde
(jij) vreest(jij) vreesde
(hij) vreest(hij) vreesde
(wij) vrezen(wij) vreesden
(jullie) vrezen(jullie) vreesden
(gij) vreest(gij) vreesdet
(zij) vrezen(zij) vreesden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) vreze(dat ik) vreesde
(dat jij) vreze(dat jij) vreesde
(dat hij) vreze(dat hij) vreesde
(dat wij) vrezen(dat wij) vreesden
(dat jullie) vrezen(dat jullie) vreesden
(dat gij) vrezet(dat gij) vreesdet
(dat zij) vrezen(dat zij) vreesden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vreesvreest
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
vrezend, vrezende(hebben) gevreesd

Voorbeelden van gebruik

En waarom vreest ge die?
Heeft hij iets te vrezen?
Een bestuur dat openheid vreest, mag zich niet democratisch noemen.

Vertalingen

Afrikaansvrees; bang wees vir
Catalaanstémer; tenir por; tenir por de
Deensvære bange; være bange for
Duitsfürchten; befürchten; sich ängsten; sich ängstigen; zagen; sich fürchten vor; Angst haben vor
Engelsbe afraid of; fear
Engels (Oudengels)ondrædan
Esperantotimi
Faeröersóttast; vera bangin
Finspelätä
Fransavoir peur; craindre; redouter; avoir peur pour
IJslandsvera hræddur; vera hræddur við
Italiaansaver timore; temere
Jamaicaans Creoolsfried; fraitn fi
Jiddischמורא האָבן
Latijntimere
Luxemburgsfäerten
Maleistakut
Noorsfrykte; være redd for; være redd
Poolsbać się
Portugeesacanhar‐se; recear; temer; ter medo de
Russischбояться; побояться
Saterfriesbesuurgje; Nood hääbe foar
Schots-Gaelischgabh eagal
Spaanstemer
Srananfrede
Swahili‐ogopa
Thaisกลัว; กลัวเกรง; เกรง
Tsjechischbát se
Westerlauwers Friesbang wêze
Zweedsvara rädd; vara rädd för