Informatie over het woord hobbelen (Nederlands → Esperanto: balanciĝi)

Synoniemen: balanceren, schommelen, wiegelen, wiegen, wippen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɔbələ(n)/
Afbrekinghob·be·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hobbel(ik) hobbelde
(jij) hobbelt(jij) hobbelde
(hij) hobbelt(hij) hobbelde
(wij) hobbelen(wij) hobbelden
(jullie) hobbelen(jullie) hobbelden
(gij) hobbelt(gij) hobbeldet
(zij) hobbelen(zij) hobbelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hobbele(dat ik) hobbelde
(dat jij) hobbele(dat jij) hobbelde
(dat hij) hobbele(dat hij) hobbelde
(dat wij) hobbelen(dat wij) hobbelden
(dat jullie) hobbelen(dat jullie) hobbelden
(dat gij) hobbelet(dat gij) hobbeldet
(dat zij) hobbelen(dat zij) hobbelden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hobbelend, hobbelende(zijn) gehobbeld

Vertalingen

Duitssich wiegen; schaukeln; sich schaukeln; wippen; sich hin und her neigen; schwanken
Engelsbalance; poise; bob
Esperantobalanciĝi
Faeröersduffa; verða ruggaður
Fransbranler; être ballotté; osciller; rouler; se balancer; tanguer; vaciller
Papiamentszoya
Portugeesbalançar‐se; ondular; oscilar
Roemeensechilibra
Spaansbalancear