Informatie over het woord meieren (Nederlands → Esperanto: babilaĉi)

Synoniemen: kletsen, lullen, ouwehoeren, snateren, wauwelen, zemelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmɛi̯jərə(n)/
Afbrekingmei·e·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) meier(ik) meierde
(jij) meiert(jij) meierde
(hij) meiert(hij) meierde
(wij) meieren(wij) meierden
(jullie) meieren(jullie) meierden
(gij) meiert(gij) meierdet
(zij) meieren(zij) meierden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) meiere(dat ik) meierde
(dat jij) meiere(dat jij) meierde
(dat hij) meiere(dat hij) meierde
(dat wij) meieren(dat wij) meierden
(dat jullie) meieren(dat jullie) meierden
(dat gij) meieret(dat gij) meierdet
(dat zij) meieren(dat zij) meierden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
meiermeiert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
meierend, meierende(hebben) gemeierd

Vertalingen

Duitsdummes Zeug reden; sinnloses Zeug reden; Stuß reden; quatschen; schnattern
Engelswaffle
Esperantobabilaĉi