Informatie over het woord kletsen (Nederlands → Esperanto: babilaĉi)

Synoniemen: lullen, meieren, ouwehoeren, snateren, wauwelen, zemelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈklɛtsə(n)/
Afbrekingklet·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) klets(ik) kletste
(jij) kletst(jij) kletste
(hij) kletst(hij) kletste
(wij) kletsen(wij) kletsten
(jullie) kletsen(jullie) kletsten
(gij) kletst(gij) kletstet
(zij) kletsen(zij) kletsten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kletse(dat ik) kletste
(dat jij) kletse(dat jij) kletste
(dat hij) kletse(dat hij) kletste
(dat wij) kletsen(dat wij) kletsten
(dat jullie) kletsen(dat jullie) kletsten
(dat gij) kletset(dat gij) kletstet
(dat zij) kletsen(dat zij) kletsten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kletskletst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kletsend, kletsende(hebben) gekletst

Voorbeelden van gebruik

Die man kletst uit zijn nek.
Gekletst wordt er zat.

Vertalingen

Duitsdummes Zeug reden; sinnloses Zeug reden; Stuß reden; quatschen; schnattern
Engelswaffle
Esperantobabilaĉi