Informatie over het woord huppelen (Nederlands → Esperanto: salteti)

Synoniem: trippen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɵpələ(n)/
Afbrekinghup·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) huppel(ik) huppelde
(jij) huppelt(jij) huppelde
(hij) huppelt(hij) huppelde
(wij) huppelen(wij) huppelden
(jullie) huppelen(jullie) huppelden
(gij) huppelt(gij) huppeldet
(zij) huppelen(zij) huppelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) huppele(dat ik) huppelde
(dat jij) huppele(dat jij) huppelde
(dat hij) huppele(dat hij) huppelde
(dat wij) huppelen(dat wij) huppelden
(dat jullie) huppelen(dat jullie) huppelden
(dat gij) huppelet(dat gij) huppeldet
(dat zij) huppelen(dat zij) huppelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
huppelhuppelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
huppelend, huppelende(hebben) gehuppeld

Voorbeelden van gebruik

Zo schertsend huppelde hij zijn eenvoudig huisje binnen en sloeg de deur toe.
En wat is dat voor bizar wezen dat achter hem aan huppelt?

Vertalingen

Duitshüpfen
Engelshop
Esperantosalteti
Franssautiller
Portugeessaltitar
Saterfrieshupje; tichelje