Informatie over het woord huppelen (Nederlands → Esperanto: danceti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɵpələ(n)/
Afbrekinghup·pe·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) huppel(ik) huppelde
(jij) huppelt(jij) huppelde
(hij) huppelt(hij) huppelde
(wij) huppelen(wij) huppelden
(jullie) huppelen(jullie) huppelden
(gij) huppelt(gij) huppeldet
(zij) huppelen(zij) huppelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) huppele(dat ik) huppelde
(dat jij) huppele(dat jij) huppelde
(dat hij) huppele(dat hij) huppelde
(dat wij) huppelen(dat wij) huppelden
(dat jullie) huppelen(dat jullie) huppelden
(dat gij) huppelet(dat gij) huppeldet
(dat zij) huppelen(dat zij) huppelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
huppelhuppelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
huppelend, huppelende(hebben) gehuppeld

Vertalingen

Duitstänzeln
Engelshop; skip
Esperantodanceti