Informatie over het woord bulderen (Nederlands → Esperanto: muĝi)

Synoniemen: brullen, daveren, loeien

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɵldərə(n)/
Afbrekingbul·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bulder(ik) bulderde
(jij) buldert(jij) bulderde
(hij) buldert(hij) bulderde
(wij) bulderen(wij) bulderden
(jullie) bulderen(jullie) bulderden
(gij) buldert(gij) bulderdet
(zij) bulderen(zij) bulderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) buldere(dat ik) bulderde
(dat jij) buldere(dat jij) bulderde
(dat hij) buldere(dat hij) bulderde
(dat wij) bulderen(dat wij) bulderden
(dat jullie) bulderen(dat jullie) bulderden
(dat gij) bulderet(dat gij) bulderdet
(dat zij) bulderen(dat zij) bulderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bulderbuldert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bulderend, bulderende(hebben) gebulderd

Vertalingen

Catalaansbramar; mugir
Duitsbrausen; sausen; zischen
Engelsroar; bellow; boom; bluster
Esperantomuĝi
Faeröersbuldra; duna; ýla
Fransgronder; mugir
Italiaansmuggire
Latijnbovinari
Portugeesbramir; mugir; rugir
Saterfriesbruusje; sisje; siskje; snirje; suusje
Spaansmugir
Westerlauwers Friesâlje
Zweedsråma