Informatie over het woord bulderen (Nederlands → Esperanto: kriegi)

Synoniemen: blèren, brullen, gillen, uitbrullen, misbaar maken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbɵldərə(n)/
Afbrekingbul·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bulder(ik) bulderde
(jij) buldert(jij) bulderde
(hij) buldert(hij) bulderde
(wij) bulderen(wij) bulderden
(jullie) bulderen(jullie) bulderden
(gij) buldert(gij) bulderdet
(zij) bulderen(zij) bulderden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) buldere(dat ik) bulderde
(dat jij) buldere(dat jij) bulderde
(dat hij) buldere(dat hij) bulderde
(dat wij) bulderen(dat wij) bulderden
(dat jullie) bulderen(dat jullie) bulderden
(dat gij) bulderet(dat gij) bulderdet
(dat zij) bulderen(dat zij) bulderden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bulderbuldert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
bulderend, bulderende(hebben) gebulderd

Voorbeelden van gebruik

„Tegenstand baat niet!” bulderde de bewaker.
Xanten verwijderde zich haastig om te vermijden dat ze hem verder nog raadgevingen en geruststellingen achterna bulderden.

Vertalingen

Duitsheulen; zetern; laut schreien; brüllen; grölen
Engelsbellow
Engels (Oudengels)bellan
Esperantokriegi; ŝriki
Fransclamer
Papiamentsgrita
Portugeesberrar; urrar
Saterfriesbullerje; huulje; jauerje
Spaansaullar