Informatie over het woord brullen (Nederlands → Esperanto: muĝi)

Synoniemen: bulderen, daveren, loeien

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrɵlə(n)/
Afbrekingbrul·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) brul(ik) brulde
(jij) brult(jij) brulde
(hij) brult(hij) brulde
(wij) brullen(wij) brulden
(jullie) brullen(jullie) brulden
(gij) brult(gij) bruldet
(zij) brullen(zij) brulden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) brulle(dat ik) brulde
(dat jij) brulle(dat jij) brulde
(dat hij) brulle(dat hij) brulde
(dat wij) brullen(dat wij) brulden
(dat jullie) brullen(dat jullie) brulden
(dat gij) brullet(dat gij) bruldet
(dat zij) brullen(dat zij) brulden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
brulbrult
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
brullend, brullende(hebben) gebruld

Vertalingen

Catalaansbramar; mugir
Duitsbrausen; sausen; zischen
Engelshowl; roar; bellow
Esperantomuĝi
Faeröersbuldra; duna; ýla
Fransgronder; mugir
Italiaansmuggire
Latijnbovinari
Portugeesbramir; mugir; rugir
Saterfriesbruusje; sisje; siskje; snirje; suusje
Spaansmugir
Westerlauwers Friesâlje
Zweedsråma