Informatie over het woord brullen (Nederlands → Esperanto: kriegi)

Synoniemen: blèren, bulderen, gillen, uitbrullen, misbaar maken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrɵlə(n)/
Afbrekingbrul·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) brul(ik) brulde
(jij) brult(jij) brulde
(hij) brult(hij) brulde
(wij) brullen(wij) brulden
(jullie) brullen(jullie) brulden
(gij) brult(gij) bruldet
(zij) brullen(zij) brulden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) brulle(dat ik) brulde
(dat jij) brulle(dat jij) brulde
(dat hij) brulle(dat hij) brulde
(dat wij) brullen(dat wij) brulden
(dat jullie) brullen(dat jullie) brulden
(dat gij) brullet(dat gij) bruldet
(dat zij) brullen(dat zij) brulden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
brulbrult
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
brullend, brullende(hebben) gebruld

Voorbeelden van gebruik

„Wat ik wil dat krijg ik altijd!” brulde de politieman.

Vertalingen

Duitsheulen; zetern; laut schreien; brüllen; grölen
Engelshowl; bellow
Engels (Oudengels)bellan
Esperantokriegi; ŝriki
Fransclamer
Papiamentsgrita
Portugeesberrar; urrar
Saterfriesbullerje; huulje; jauerje
Spaansaullar