Informatie over het woord afraden (Nederlands → Esperanto: malinstigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfradə(n)/
Afbrekingaf·ra·den

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) raad af(ik) ried af, raadde af
(jij) raadt af(jij) ried af, raadde af
(hij) raadt af(hij) ried af, raadde af
(wij) raden af(wij) rieden af, raadden af
(jullie) raden af(jullie) rieden af, raadden af
(gij) raadt af(gij) riedt af, raaddet af
(zij) raden af(zij) rieden af, raadden af
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) afrade(dat ik) afriede, afraadde
(dat jij) afrade(dat jij) afriede, afraadde
(dat hij) afrade(dat hij) afriede, afraadde
(dat wij) afraden(dat wij) afrieden, afraadden
(dat jullie) afraden(dat jullie) afrieden, afraadden
(dat gij) afradet(dat gij) afriedet, afraaddet
(dat zij) afraden(dat zij) afrieden, afraadden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
raad afraadt af
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
afradend, afradende(hebben) afgeraden

Vertalingen

Engelsdissuade; discourage
Esperantomalinstigi