Informatie over het woord losmaken (Nederlands → Esperanto: malfiksi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈlɔsmakə(n)/
Afbrekinglos·ma·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) maak los(ik) maakte los
(jij) maakt los(jij) maakte los
(hij) maakt los(hij) maakte los
(wij) maken los(wij) maakte los
(jullie) maken los(jullie) maakte los
(gij) maakt los(gij) maaktet los
(zij) maken los(zij) maakte los
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) losmake(dat ik) losmaakte
(dat jij) losmake(dat jij) losmaakte
(dat hij) losmake(dat hij) losmaakte
(dat wij) losmaken(dat wij) losmaakten
(dat jullie) losmaken(dat jullie) losmaakten
(dat gij) losmaket(dat gij) losmaaktet
(dat zij) losmaken(dat zij) losmaakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
maak losmaakt los
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
losmakend, losmakende(hebben) losgemaakt

Voorbeelden van gebruik

In het volgende jaar worden ze losgemaakt en verplaatst.
Laten we zijn boeien losmaken.
Met mijn hand maakte ik mijn mantel los.

Vertalingen

Duitsabmachen; losmachen; abbauen; abnehmen
Engelsunfasten
Esperantomalfiksi
Spaanssoltar