Informatie over het woord luieren (Nederlands → Esperanto: maldiligenti)

Synoniemen: lummelen, slabakken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈlœy̯jərə(n)/
Afbrekinglui·e·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) luier(ik) luierde
(jij) luiert(jij) luierde
(hij) luiert(hij) luierde
(wij) luieren(wij) luierden
(jullie) luieren(jullie) luierden
(gij) luiert(gij) luierdet
(zij) luieren(zij) luierden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) luiere(dat ik) luierde
(dat jij) luiere(dat jij) luierde
(dat hij) luiere(dat hij) luierde
(dat wij) luieren(dat wij) luierden
(dat jullie) luieren(dat jullie) luierden
(dat gij) luieret(dat gij) luierdet
(dat zij) luieren(dat zij) luierden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
luierluiert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
luierend, luierende(hebben) geluierd

Vertalingen

Afrikaansluier; slabak
Duitsfaulenzen; faul sein
Engelsidle
Esperantomaldiligenti
Portugeespreguiçar; vadiar
Russischбить баклуши
Zweedslata sig