Woordsoort | werkwoord |
---|
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) maak vrij | (ik) maakte vrij |
(jij) maakt vrij | (jij) maakte vrij |
(hij) maakt vrij | (hij) maakte vrij |
(wij) maken vrij | (wij) maakten vrij |
(jullie) maken vrij | (jullie) maakten vrij |
(gij) maakt vrij | (gij) maaktet vrij |
(zij) maken vrij | (zij) maakten vrij |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) vrijmake | (dat ik) vrijmaakte |
(dat jij) vrijmake | (dat jij) vrijmaakte |
(dat hij) vrijmake | (dat hij) vrijmaakte |
(dat wij) vrijmaken | (dat wij) vrijmaakten |
(dat jullie) vrijmaken | (dat jullie) vrijmaakten |
(dat gij) vrijmaket | (dat gij) vrijmaaktet |
(dat zij) vrijmaken | (dat zij) vrijmaakten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
maak vrij | maakt vrij |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
vrijmakend, vrijmakende | (hebben) vrijgemaakt |
Duits | die Schranken entfernen von; die Schranken enfernen aus |
---|---|
Engels | clear |
Esperanto | malbari |
Frans | dégager |
Portugees | <remover uma barragem ou barreira> |