Synoniemen: afhelpen, bevrijden, loslaten, verlossen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈvrɛi̯makə(n)/ |
---|
Afbreking | vrij·ma·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) maak vrij | (ik) maakte vrij |
(jij) maakt vrij | (jij) maakte vrij |
(hij) maakt vrij | (hij) maakte vrij |
(wij) maken vrij | (wij) maakten vrij |
(jullie) maken vrij | (jullie) maakten vrij |
(gij) maakt vrij | (gij) maaktet vrij |
(zij) maken vrij | (zij) maakten vrij |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) vrijmake | (dat ik) vrijmaakte |
(dat jij) vrijmake | (dat jij) vrijmaakte |
(dat hij) vrijmake | (dat hij) vrijmaakte |
(dat wij) vrijmaken | (dat wij) vrijmaakten |
(dat jullie) vrijmaken | (dat jullie) vrijmaakten |
(dat gij) vrijmaket | (dat gij) vrijmaaktet |
(dat zij) vrijmaken | (dat zij) vrijmaakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
maak vrij | maakt vrij |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
vrijmakend, vrijmakende | (hebben) vrijgemaakt |